“Michel, we hebben het gefikst, we gaan verhuizen! We gaan weg van deze bovenwoning!”
Michel zet z’n hoofdtelefoon af en kijkt z’n vader aan. “Waar gaan we dan heen, papa?” Hij voelt een tinteling in zijn buik en zijn hart maakt een sprongetje, “krijgen we dan eindelijk een tuin?” Zijn vaders blik betrekt.
“Nou, ehm, nee, geen tuin, maar het is wel een beneden -”
“Dan laat maar,” valt Michel hem in de rede, en hij zet meteen zijn hoofdtelefoon weer op. Zijn vader wist toch hoe graag hij een tuin wou?
“Morgen gaan we kijken,” roept zijn vader. Michel haalt zijn schouders op. Het zal wel.
…
Ze parkeren de auto in een donkere straat, met huizen direct aan de straat.
“Kom,” zegt zijn vader, terwijl hij uitstapt, “het is heel bijzonder, er is namelijk een souterrain…”
“Een zoete wat?”
“Een souterrain, een ‘onderverdieping’. Aangezien het huis aan het water staat kan je vandaaruit in de rivier kijken. Alsof je onder water staat!”
Even later staan ze in de kelder. In de zoeterijne kamer. Het is er donker, ondanks dat er een raam is. Zijn vader loopt op het raam af.
“Kijk, kijk, Michel, de rivierbodem, vissen!” Met zijn handen in zijn zakken schuifelt Michel naar het raam. Hij wil blauwe lucht zien, gemaaid gras ruiken, vogeltjes horen, met blote voeten door de modder lopen… Niet in een onderzeeboot uit een raampje staren. Hij werpt een beetje verveeld een blik door het raam. Maar dan opeens ziet hij wat. Zijn vader loopt terug naar de trap,
“Ik ga even een sigaret roken. Kom je zo ook weer naar boven?” vraagt hij.
“Ja, ik kom zo, ik kijk nog even.” Michel probeert zo nonchalant mogelijk te klinken. Als hij zijn vaders voetstappen de trap hoort opgaan, duwt Michel z’n gezicht weer tegen het glas.
Met zijn handen vormt hij een verrekijkertje tussen zijn ogen en de ruit. Hij tuurt door het raam en hij ziet het echt goed: er ligt een schatkistje. Een heel klein houten kistje met een koperkleurig slot, half verscholen in ’t rivierzand.
Die nacht probeert Michel het kistje uit de rivier te halen. Er zit alleen een sleutel in. Zou dit de sleutel zijn van die verroeste fiets die in het steegje staat? Michel probeert het slot en na wat gepeuter springt het open. Hij gaat op de fiets zitten en voordat hij een voet op de trapper heeft komt de fiets in beweging. De fiets fietst vanzelf! Michel heeft totaal geen controle over de fiets die precies lijkt te weten waar hij heen wil. Ze komen in een straat met aan de ene kant huizen en aan de andere kant een stenen oude muur. De fiets stopt bij een deur in de muur.
Michel haalt de sleutel uit het slot van de fiets en steekt hem in dat van de deur die krakend opengaat. Michel kan zijn ogen niet geloven. Een tuin. Een prachtige tuin! Hij rent naar binnen, springt over boomwortels, rolt in het gras, omarmt een eik, woelt met z’n armen door de bloemenvelden, huppelt verder en ziet dan een tuinhuisje. Hij aarzelt even, maar loopt dan op het vervallen en verveloze huisje af. De ramen zitten vol spinnenwebben. Hij kijkt door het schoonste raam, schrikt, en doet een stap terug. Hij moet nog een keer beter kijken, maar dan ziet hij echt z’n vader zitten, op een klapstoel, in de zoeterijne kamer. Hun blikken kruisen elkaar.
“Papa, ik ben het, ik ben in de tuin,” roept Michel maar z’n vader hoort hem niet. Zijn vader loopt naar het venster en kijkt aan de andere kant door het glas, hun gezichten zijn slechts een paar millimeter gescheiden van elkaar, toch ziet zijn vader hem niet.
Achter hem staat een jongetje. Het is Michels spiegelbeeld.
Maar zijn vader ziet hen niet. Zijn vader ziet alleen de rivierbodem en de vissen.