“Hey, Mandy,” hoorde zij hem weer roepen.
“Hey, Man-dy-y! Kijk dan wat ik kan!”
Ze keek niet. Ze deed alsof ze hem niet hoorde. Alsof haar muziek te hard stond.
Maar haar muziek stond helemaal niet te hard. Want ze luisterde helemaal niet naar muziek, maar naar verhalen. Dat mocht niemand weten, dus had ze een speciale switch-app geïnstalleerd, die, voor het geval iemand haar oortjes zou afpakken, met één tap op een knop die altijd in het scherm aanwezig was, overschakelde naar een muziek-app en daar een willekeurig stuk stampmuziek, zoals ze het noemde, aanzette.
Soms bewoog ze mee met haar hoofd, op de zogenaamde beat, die er helemaal niet was. Ze verloor zichzelf liever in verhalen van bijvoorbeeld Roald Dahl, dan in de nietszeggende muziek van Justin Bieber of een of andere deejay.
Ze keek op. Haar broertje was nergens meer te zien. Misschien zat hij ergens achter een rotsblok aan zichzelf, dacht ze.
“Mandy,” hoorde ze opnieuw, maar nu was het een vrouwenstem, “verdomme, kan die telefoon niet eens een keer af…!?”
“Mandy!!” Nu was het schreeuwen. Ze trok één van de witte oortjes uit haar oor en keek op. “Die klote-iPhone, zet dat ding toch eens uit,” bitste haar moeder, maar voor Mandy kon reageren door het oortje weer in te doen vervolgde haar moeder: “Melvin is al heel lang weg, we kunnen hem nergens vinden. Zoek jij ook maar eens.”
Zoek jij ook maar eens. Alsof dit zo’n vrijblijvende opmerking was.
Haar moeder liep weer terug naar het zachte zand, waar zij en haar nieuwe vriend aan het zonnen waren. Nou ja, aan het zonnen… meer aan het zoenen.
Mandy kon die John niet uitstaan. Ze werd er niet goed van als ze eraan dacht hoe hij bij haar moeder zat, aan haar zat, in haar zat. Haar moeder was volledig geobsedeerd door John en vergat dan haar hele omgeving. Soms wist ze niet eens wat haar dochter die dag droeg, waar ze geweest was, hoe laat ze thuiskwam, of ze wel of niet naar school was geweest.
Dát was niet de bedoeling geweest. Dat hij meeging op vakantie. Ze vroeg zich af wat hij, terwijl hij toch zo’n tien jaar jonger was dan haar moeder, in haar zag.
Melvin kon het allemaal niks schelen. Melvin leefde anders. Voor Melvin was elke dag gewoon een avontuur.
We kunnen hem nergens vinden. Nee, je hebt ook helemaal niet gezocht, dacht ze. Je hebt maar een beetje rondgekeken en bent toen weer teruggelopen naar die lul van je.
Ze stond op. Ze deed haar oortje weer in, maar liet de telefoon uit staan. Ze klom over de rotsen richting zee, wat nog niet meeviel op slippers. De rotsen waren hoog, scheef en chaotisch. Alsof ze als kiezelstenen waren neergegooid door een grote hand, de hand van God…Verschrikkelijk ruw, maar daar waar zeewier zat, waren ze juist weer spiegelglad.
Ze gleed uit. Ze kwam met haar knie tegen een stuk rots en schaafde de wreef van haar voet open. Haar linkerslipper schoot onder haar voet vandaan en dreef vervolgens als een bootje in een goot water tussen twee rotsblokken in.
“Godsamme!” Ze ging op haar knieën op de pokdalige steen zitten en moest heel ver reiken om het ding uit het water te kunnen vissen. Ze veegde het bloed van haar voet, kwam weer overeind, en voelde zomaar, vanuit het niets, een hand op haar borst. Haar hele borst omvat door één grote, lompe hand. Ze werd vanachter aangevallen.
Daarna een stem: “Ik vind jou eigenlijk veel leuker dan jouw moeder.” In een reflex draaide ze zich bruut om en gaf John een enorme klap met de slipper. Ze hoopte dat hij zijn evenwicht zou verliezen en zijn hoofd tegen de rotsen kapot zou slaan. Dat gebeurde niet. Ze hoopte dat hij kwaad zou worden en weg zou lopen, maar ook dat gebeurde niet. In plaats daarvan probeerde hij haar te zoenen.
Ze hield hem tegen.
“Ik houd wel van een beetje tegenstribbelen,” zei hij. Ze werd misselijk.
“Ik vind jou ook leuk,” antwoordde ze en ze moest grote moeite doen haar walging te verbergen, “maar hoe vertellen we dat aan mama?” Aan mama zou ze vertellen dat hij haar probeerde te verkrachten, dan zou ze hem wel aan de kant zetten.
“Dat weet ik nog niet,” zei hij, “dat zien we wel. Laten we eerst seks hebben, nu.”
“Nee,” zei ze, “nee, ik wil geen seks met jou, ik haat je, ik wil dat je weggaat, mama haat je ook, ze wou je alleen vanwege je geld!” Nu schreeuwde ze.
“O? Daarnet zei je nog dat je me leuk vond.” Hij pakte haar bij haar bovenarm en probeerde haar tegen zich aan te trekken, maar ze wrikte zichzelf los, duwde hem naar achter en sprong weg, zo op een volgend rotsblok, en daarna op nog een en nog een en nog een. Ze rende vervolgens over het strand tussen de kleine rotsjes, op één slipper, ze rende en rende, de pijn op haar voet negerend, totdat ze, minuten later, bij de strandopgang kwam. Haar moeder zag ze nergens, net zomin als Melvin. Nu pas durfde ze om te kijken, maar ook John zag ze, gelukkig, nergens.
Waar kon haar moeder zijn? Ze pakte haar telefoon uit haar broekzak en opende berichten. Eén nieuwe sms.
‘Melvin gevonden. Waar was je? Zijn nu naar de kustwacht. Kom je ook?’
In café de Kustwacht aten ze altijd patat en vis, en dronken daar veel cider of bier bij. Ze had een hekel aan dat café. Ze typte terug:
‘Is John er ook?’
Ze stopte de telefoon terug en wachtte, de omgeving nauwlettend in de gaten houdend. Even later trilde het ding tegen haar been.
‘Nee. Kom je? Moet iets vertellen.’
‘Ik ook. Kom eraan.’
Bij het café was het druk met vervelende mensen. Er hing een broeierige sfeer, het stonk er naar oud bier. Sommige gasten keken op toen ze binnenkwam, maar niemand zag dat ze op één slipper liep en dat haar andere, blote voet vol bloed zat. Aan een tafeltje achterin zag ze haar moeder zitten met Melvin en, gelukkig, geen John. Melvin roerde onophoudelijk met een staafje in zijn cola.
Haar moeder wenkte haar, ze had een glas bier in haar andere hand.
“Mandy, ik heb John weggedaan.”
Weggedaan. Als een ongewenste hond. “Ik wilde niks meer met hem te maken hebben.” Mandy sloeg een zucht van verlichting. Ze wist het dus, ze wist het al.
“Mama, hij heeft geprobeerd -” Haar moeder viel haar in de rede.
“John vertelde dat hij een andere vriendin heeft, een veel jongere vriendin.”
Ze schokte even. “Ze zou zo jong zijn als jij. Ik voel me zo belazerd. Een vriendin, een vriendin, die mijn dochter zou kunnen zijn.” Mandy slikte.
“Mama… Waar is John nu?”
“Mevrouw Wilkinson.” Een stem achter haar rug.
Mandy’s moeder zuchtte en keek omhoog. Mandy keek om. Ze zag een signaalgele, dikke leren jas met zwart-witte blokjes. Haar moeder stond op nog voor de agent iets anders kon zeggen. Ze boog zich voorover naar haar dochter en zei zachtjes:
“Ik zag hem op de rotsen toen ik Melvin zocht. Ze zoenden. Het meisje rende weg zodra ze me zag. Hij zag mij niet aankomen. Ik heb ‘m een zetje gegeven.”