Home » File

File

“Papa, mag ik eruit?”
“Eruit? Nee.”
“Maar we rijden nu al zo lang zo langzaam. Ik wil meelopen, ik hou dat makkelijk bij.”
“Wat? Nee. Dat is veel te gevaarlijk.”
“Maar ik heb het zo warm!”
“Nee. Straks gaat het weer harder.”
“Maar -,”
“Nee, zeg ik toch. Je mag er niet uit en daarmee afgelopen.”
Mijn zoon slaat zijn armen over elkaar en staart boos voor zich uit.
Ik rem weer tot ik stilsta. Remlichten voor me doven. Ik kijk links van me, er rijdt niks meer.
Het is warm in de auto, dat is waar. De airco blaast, maar het helpt niet.
Hij probeert het weer.
“Papa? Mag ik er nu even uit. We staan stil.” Alsof ik dat niet weet. Ik zie anderen ook uitstappen, vrouwen met plakkerige haren en zweterige T-shirts, kinderen.
“Oké, maar luister goed.” Ik pak z’n arm vast. “Als je merkt dat ik weer ga rijden, al is het maar heel zacht, dan kom je ogenblikkelijk weer terug, begrepen? En je blijft ook vlakbij de auto, oké? Ik wil je kunnen zien.” Hij mompelt iets à la ja en opent het portier.
Hij is twaalf. Hij is slim genoeg. Maar het is nog zo’n jongetje. Bijna puber, maar nog niet helemaal. Karin zou het nooit getolereerd hebben. Maar Karin is er niet.
Voor ons staat een enorme vrachtwagen. Als ‘ie daar maar uit de buurt blijft. Ik heb nu al spijt dat ik toestemming heb gegeven hem te laten uitstappen. Ik zie ‘m nog wel, maar ik zie aan z’n hele houding dat ‘ie van plan is aan mijn blik te ontsnappen. Ik werp een blik in de achteruitkijkspiegel en zucht. Ik wil een sigaret en een koud blikje bier…

Gebonk op de rechterportier.
“Papa, papa, er iets raars in die vrachtwagen.” Paniekogen kijken door het portierraampje.
“Richard, er is niks, kom, stap maar weer in.” Gelukkig, denk ik, hij is bang, hij wil weer in de auto.
“Nee, ik hoor iets… iets raars… geluiden, je moet komen kijken.”
“Wat? Nee, dat kan niet, ik moet achter het stuur blijven, straks gaan we weer rijden,” zeg ik.
Het zijn natuurlijk van die geluiden van staal dat uitzet en krimpt in de warmte. Geluiden die je altijd hoort bij vrachtauto’s. Tikken zijn het eigenlijk.
“Maar,” Richard kijkt met schrikogen naar de wagen voor ons, “luister nou even!”
“Nee. Ik kan niet uitstappen nu.”
Dan rent hij weg, uit mijn zicht, rechts langs de vrachtwagen. Verdomme! Nu moet ik hem wel achterna. Gelukkig zit er geen enkele beweging in de file. Boos open ik het portier en ik been met grote stappen naar rechterkant van de rijbaan. Richard. Hij wijst op de zijkant van de wagen.
“Je moet aan de chauffeur zeggen dat hij de achterkant opent.”
“Richard, nee, dat kan ik niet doen,” probeer ik maar hij valt me in de rede.
“Je bent toch politieagent? Je kan dat toch eisen?” Hij stampvoet bijna. “Ik hóór beweging!”
“Richard, je kijkt te veel tv. Bovendien ben ik niet in functie, ik heb vrij weet je nog? Er zijn geen mensen hierin, de trailer vervoert eh,” ik kijk naar de reclame op de zijkant, “hij vervoert bloemen.”

De bijrijder heeft zijn blote arm uit het raam hangen en kijkt me onderzoekend aan vanuit de hoge cabine.
“Eh, meneer, dit is een routinecontrole, zou u even de laaddeur kunnen openen?” Halfslachtig toon ik hem mijn ID. Elke tegenwerking zou me goed uitkomen en ik zou me met plezier laten afschepen, maar de man zegt “oké,” en stapt traag uit. Even later staan we met z’n drieën vol ontzetting bij de open deuren te kijken.

“Ik wist het wel, ik had het goed gehoord,” zegt Richard even later als we weer in de auto zitten.
Hij aait het katje, dat zich intussen in zijn schoot heeft genesteld, met een zachte maar ferme hand over zijn rug.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *